Als een kind van de Veluwe en van Landgoed Welna maak ik mij zorgen over de toekomst van het bos en het landgoed. Soorten verdwijnen, de bodem verzuurt en bomen gaan dood. Het vuurvliegje dat in mijn jeugd de zomeravonden kon betoveren neem ik nooit meer waar. Of spectaculaire gebeurtenissen zoals de junikevers die met duizenden tegelijk uitvliegen zodat de lucht voor een moment zwart ziet, maak ik niet meer mee. Ik maak mij zorgen over de recente grootschalige aantasting van lariksbossen die door de lange droogtes zijn verzwakt en een makkelijke prooi zijn geworden voor de letterzetter. Ik heb zorgen over de de vogeltjes die zwaar misvormd uit het ei komen. Is dit een voorbode op meer sterfte en achteruitgang? Welke gevolgen heeft dat op ons familiebedrijf? Wat kunnen we doen?
De bestaansgrond van Landgoed Welna is bosbouw. Dit productielandschap wordt op meerdere fronten bedreigd, economisch, ecologisch en maatschappelijk. In reactie op de problemen valt mij op dat de mogelijkheden om te veranderen en het anders te doen zeer beperkt zijn. Net als in de landbouw lijkt er een tegenstelling te bestaan tussen economie en ecologie en is er sprake van een of/of situatie: óf er is opbrengst in financiële zin óf er is ruimte voor meer natuur. Natuur wordt nu vaak gedefinieerd als ‘een gebied waar mensen zo min mogelijk doen, zodat natuurlijke processen zelf de balans weer herstellen’. Echter, dat gaat voorbij aan de huidige problematiek, hierboven geschetst, in de bossen op ons landgoed. Die kwijnen en gaan qua gezondheid achteruit, terwijl, of ondanks dat wij zo goed mogelijk op de ecologie proberen te letten binnen de mogelijkheden die er zijn. Kunnen deze monoculturen/plantages van zichzelf wel herstellen? Moet er niet meer gebeuren om de natuurlijke successie richting een gezond boslandschap op gang te krijgen?
In een gezond natuurgebied zou deze patstelling tussen economie en ecologie in mijn ogen geen rol mogen spelen. In een gezond bosbedrijf in natuur, zo is mijn redenering, kan de economie pas goed draaien als het ecologisch goed gaat. Anders is het geen ondernemen met natuur. Met ondernemen met natuur zou ecologie het leidende principe moeten zijn en kan al het andere er uit voortvloeien. Met andere woorden: geen gezond bos, geen opbrengst. Deze redenatie bracht mij op een zoektocht naar inzichten over de oorzaken van de huidige problemen en hoe het bosbedrijf daar praktisch op kan reageren om gezonde bossen te realiseren. Naar mijn mening wordt het steeds belangrijker om onze eigen logische grondslagen van de ecologische crisis te verkennen. We ervaren onverwachte gevolgen van de vooruitgang en moeten niet te lang wachten met reageren.
Mijn eerste inzicht was de realisatie dat we kijken naar onze landschappen door een standaard culturele bril met een economische vooringenomenheid. De logistiek van ons economisch systeem is zo sterk en overal aanwezig dat we de nadelen voor lief nemen en zelfs niet meer zien. Net als in de landbouw spelen in de bosbouw steeds grotere machines een centrale rol in de uitvoering, staan efficiëntie en kostenreductie centraal in de bedrijfsvoering en is de controle gebureaucratiseerd. Het gevolg is dat taken zijn ge-outsourced aan specialisten, het bedrijf grotendeels is gereduceerd tot bureauwerk en het landschap is overgereguleerd en sectoraal wordt benaderd. Lokale kennis is verdwenen, de gemeenschap is weg en de verantwoordelijkheden zijn verlegd. Wat overblijft een bedrijf afhankelijk van externe prijzen, meningen en kaders. Wij hebben geen idee meer waar ons hout naartoe gaat. Het bosbedrijf is ontworteld van het eigen bestaansrecht.
Het tweede inzicht is dat het beeld van natuur in het maatschappelijk denkkader het beleid stuurt op het afschermen van natuur. Dit komt tot uiting hoe we ons verhouden tot de natuurgebieden. De ‘natuur’ moet zo min mogelijk bemoeienis hebben van mensen. Deze reactie is begrijpelijk, gezien de staat van de mens ten opzichte van zijn/haar omgeving. Vandaar een dikke rode grens tussen natuur en al het andere in de planologie. Een kanttekening is dat de ‘natuurbescherming’ daarmee benadrukt dat mens en natuur in feite twee verschillende dingen zijn. We ontkoppelen ons van de natuur om haar te redden. Dit maakt het buitengewoon lastig om als uitgangspunt te nemen dat mens en natuur in feite één zijn en dat niet afscherming maar juist het verbinden bijdraagt aan een betere natuurbescherming. Natuur gaat in essentie niet over afschermen maar over co-existentie. Hoe kunnen we de natuur beschermen als we er geen relatie mee hebben? Dit wordt ook wel eens de ‘grote ontkoppeling’ genoemd tussen mens en natuur.
Het derde inzicht is dat weinig mensen erkennen dat veel productienatuur in Nederland in feite een ontwerp is op basis van een anderhalve eeuw oude visie. De oude visie van het planten van dennenbomen op zandgronden hield geen ecologische waarden in, wel economische en maatschappelijke. Er zijn natuurlijk wel ecologische waarden ontstaan, natuur verandert met ons mee. We mogen dankbaar zijn dat deze gigantische inspanning ons natuurgebieden heeft gegeven. Met de visie van nu kunnen we het ecologische deel veel beter inpassen door een ander ontwerp te introduceren. Hierbij zou ik zo ver willen gaan om ecologie als leidend principe te maken, ook in relatie tot ons eigen gedrag. Ik denk dat een inclusief natuurmodel ons veel kan leren over natuurbescherming. Uiteraard zijn er bossystemen en natuursystemen waar we niet meer aan moeten komen, omdat er waarden zijn ontstaan die we koesteren zonder menselijke inmenging. Daarentegen zijn er ook genoeg productiebossen die erg veel te wensen overlaten en zelfs wegkwijnen. Dit laten voortbestaan is een ontkenning dat het landschap al een diepe relatie met de mens heeft.
Deze drie inzichten in de ontworteling van het bosbedrijf, het ontkoppelen van natuur en de ontkenning van het landschap, gaven mij een motivatie: dit moet anders. Ik kwam terug op mijn vraagstuk en het leek mij er mee samen te hangen: hoe ziet een bosbouwmodel er uit als ecologisch succes het economisch succes bepaalt? Een hele fundamentele vraag begon in mij te ontstaan. Wat als de bomen niet hoeven worden gekapt in het businessmodel? Wellicht alleen als bijproduct? Dan komt de successie terug in het ecosysteem en kan het bos blijven aanwassen. Een bos is per slot van rekening van zichzelf een no-input systeem dat steeds meer output levert tot er een climax wordt bereikt. Het bos wordt elk jaar rijker en voller. Als we alleen surplus oogsten dan doen we iets fundamenteel anders en laten we het bos zelf intact. ‘Is dat ooit zo gegaan?’ vroeg ik mij af. Ik begon mij te verdiepen in de geschiedenis van de Nederlandse natuur en die van vele andere landen wereldwijd en kwam er zo achter dat het zeker bestaat, maar niet in Nederland. In Nederland hebben we gemiddeld genomen een oppervlakkige relatie met bos (op recreatie na). Een belangrijke reden is de matige diversiteit van het bos. In vele culturen zorgt de grote diversiteit van het bos met vele soorten noten, vruchten, zaden, eetbare bloemen en bladeren er voor dat de mensen met respect met het bos omgaan, er rituelen uitvoeren en zelfs in symbiose leven met het bos. In Nederland hebben mensen een schrale relatie met het bos en voelen een afstand ermee zodat er weinig kennis is en daarmee ook respect.
Vanuit deze interesse begon ik workshops en trainingen te organiseren met voorlopers en pioniers die zich met verschillende vormen van agroforestry bezighouden en hun blik opende mijn ogen. Ik ging met andere ogen naar het bos kijken en zag de mogelijkheden van een heel ander bosbouwmodel. Ik zag de mogelijkheden voor het opbouwen van een gezonde bodem, het vasthouden van water, de verrijking van voedselaanbod van insecten, het vergroten van metabolismen. Kortom; van het opbouwen van een veel rijker en robuuster ecosysteem, terwijl we er ook uit oogsten. Tegelijk zag ik ook de uitdaging wat betreft de ontworteling van het bedrijf, de ontkoppeling van de natuur en de ontkenning van het landschap. Ik voorzag dat er nieuwe vaardigheden zouden moeten worden geleerd, andere kennis nodig was en andere werkvormen. En ik zag ook dat het bedrijfsmodel een andere was, een meer mensinclusief ecologisch model dat overtuigingskracht nodig zou hebben. Zou dit model kunnen werken als basis voor een gezond bosbouwbedrijf? Zou dit passen in het Nederlandse landschap?
Vanaf 2016 ben ik gaan samenwerken met Marieke Karssen van The Plant om de kennis en het netwerk op te bouwen en het idee van voedsel in natuur een plek te geven. In mei 2016 is er in dit kader een bijeenkomst van het Lerend Netwerk ‘Rendabel Particulier Bosbeheer’ op Landgoed Welna georganiseerd, in aanwezigheid van verschillende bos- en natuurorganisaties en stichting voedselbosbouw. Dit is het startsein geweest voor een aantal initiatieven op het gebied van voedselbossen ten behoeve van de continuïteit van Landgoed Welna. Als bosbouwlandgoed is Welna koploper in de Green Deal Voedselbossen, loopt er inmiddels voor het vijfde jaar een jaartraining, zijn er succesvol twee POP3 subsidies afgerond om 4 businesscases in grote lijnen uit te werken en monitoringssyteem voor controle en herhaalbaarheid. Bovendien heeft het project een eervolle vermelding mogen ontvangen uit de handen van de Rijksbouwmeester en de Rijksadviseur van het Landschap in de prijsvraag Brood en Spelen. Momenteel werk ik met meerdere mensen samen om Bosbouwerij Welna verder op te zetten en ben ik bereid een investering te doen.
De conclusie voor mijzelf of dit tot een gezond bosbouwmodel zou kunnen leiden in het Nederlandse bos is een volmondig ‘ja’, mits we nieuwe vaardigheden leren om in het bos aanwezig te zijn waarmee we de doelstellingen van de natuurbescherming hoog houden. De berekeningen en de vele voorbeelden laten zien dat op deze gronden een bosbouwmodel op basis van voedsel heel goed mogelijk is. Ik begrijp de aarzelingen van de overheid op dit vlak. Wat betekent de aanwezigheid van mensen in het bos? Wat kunnen de consequenties zijn rondom inpassing in het bestaand beleid? Leidt een nieuw soort bos niet tot verrommeling van het landschap? Maar er verandert niets als niet iemand de pilot durft aan te gaan. En niets doen is voor de bossen op de Veluwe geen optie meer.
Het is mijn ambitie om als ondernemer mee te denken en mee te werken aan de transitie naar nieuw beleid. Ik ben voornemens een blauwdruk van dit bosbouwmodel te ontwikkelen zodat anderen kunnen leren van dit project. Ik zou graag samen met overheden ontdekken wat werkt en wat niet en dit vastleggen in een opensource en levend document. Ik doe dit zodat er een model voor een nieuw type bosbedrijf kan ontstaan die oogstbare producten oplevert en ecologie als leidend principe neemt. Ook anticipeer ik als ondernemer op Welna op een toekomst met veel meer circulariteit, lokaliteit en sociale inclusie van de economie. Dit plan werkt ook daaraan. We moeten nieuwe vaardigheden leren om in overeenstemming met het bos en de natuurwaarden te ondernemen, natuur waar ál het leven een plek krijgt. Ook de zwarte specht.
Met goede samenwerking, monitoring, kennisuitwisseling en training zijn alle vragen die er zijn op een positieve manier te beantwoorden. Het goede nieuws is dat er vele voordelen zijn voor de bodem, voor de biodiversiteit, voor de robuustheid van het bos, maar ook de sociale waarden komen er meer in te staan, zoals educatie, trainingen en werkgelegenheid. En we zijn bereid om geld en tijd te investeren en willen een voorbeeld zijn voor anderen. Voor dit alles vragen we een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming aan om dit model aan de praktijk te toetsen.